Methode

Door leo ten Hag1

In onderstaand artikel leest u over de methode die de Werkgroep heeft toegepast bij het inventariseren en karteren van oorlogssporen op de Wylerberg.

Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944.
Aanzet tot reconstructie van een militair landschap.

Aanleiding

Op 8 mei 2012 hield Ruurd Kok van archeologisch adviesbureau RAAP op uitnodiging van de AWN Afdeling Nijmegen e.o. een lezing over Archeologie van de Tweede Wereldoorlog in de omgeving van Nijmegen.2

De lezing vond plaats in het Huis van de Nijmeegse geschiedenis, waar op dat moment ook een kleine tentoonstelling te zien was van tijdens opgravingen gedane vondsten van resten uit de Tweede Wereldoorlog. Deze vondsten waren echter niet het resultaat van gericht onderzoek, maar in feite niet meer dan ‘bijvangsten’ in een onderzoek met een ander doel. In zijn lezing betoogde Kok dat er meer systematisch onderzoek gedaan zou moeten worden naar sporen uit de oorlog. Hij liet tal van voorbeelden zien van locaties waar in Nijmegen oorlogssporen nog zichtbaar zijn. Een inventarisatie daarvan zou zeer wenselijk zijn.

Voor AWN Afdeling Nijmegen e.o. was deze lezing mede aanleiding om te polsen wie van onze leden geïnteresseerd zou zijn in archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Een oproep in de Nieuwsbrief gaf veel reacties, ook van niet-AWN leden. Een aantal van hen bleek zich al jaren bezig te houden met onderzoek naar sporen van de strijd in de omgeving van Nijmegen in de periode 1944-1945. Besloten werd om een AWN Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog op te richten, teneinde de aanwezige kennis en kunde te bundelen. In het najaar van 2013 is deze Werkgroep onder leiding van Paul Klinkenberg gestart met structureel onderzoek naar oorlogssporen op de ten zuidoosten van Nijmegen gelegen Wylerberg.

Doel onderzoek
Wat de Werkgroep beoogt is het geven van een reconstructie van het militaire landschap ten zuidoosten van Nijmegen, zoals dit is gevormd in de periode september 1944 tot februari 1945.

Het uiteindelijke doel is vergelijkbaar met wat in Kok e.a., Archeologie van de Tweede Wereldoorlog een reconstructie van de ‘ruimtelijke context’ wordt genoemd: “(…) de relatie tussen nog aanwezige, gelijktijdige objecten of structuren. Hierbij gaat het nadrukkelijk ook om het in beeld brengen van de relatie tussen de diverse soorten sporen, zoals bodemarchief, sporen in het landschap, gebouwd erfgoed en oorlogsschade op bomen en bouwwerken”.3
We proberen de opbouw van de frontlinie in kaart te brengen: het stelsel van veldversterkingen als schuttersputten, loopgraven, geschutsopstellingen, commandoposten en voorzieningen als veldhospitalen, opslagplaatsen van munitie en materiaal. We inventariseren ook de ten gevolge van oorlogshandelingen ontstane sporen aan gebouwen en wat er aan bouwwerken in de beschreven periode is verdwenen.

Waarom de Wylerberg?
De Wylerberg en als onderdeel daarvan de Duivelsberg is deel van in het Saalien gevormde stuwwallenlandschap en is het enige hooggelegen gebied in de omgeving van Nijmegen.

Onderlangs de Duivelsberg, aan de noordoostzijde, loopt de weg van het Duitse plaatsje Wyler, via Beek naar Nijmegen. Wie de Duivelsberg in bezit heeft, heeft controle over de omgeving en meer in het bijzonder over de genoemde weg van Wyler naar Nijmegen. Voor de Amerikaanse parachutisten die in september 1944 bij Nijmegen landden, met als doel de verovering van de brug bij Grave en de Waalbrug, was het controleren van de Wylerberg/Duivelsberg van groot strategisch belang. De verovering van deze, in september 1944 achter de Duitse linies gelegen bruggen was onderdeel van Operatie Market Garden: het geallieerde plan om, behalve de genoemde, ook de bruggen bij Eindhoven en Arnhem op de Duitsers te veroveren..

De bedenker van dit plan, generaal Montgomery, beoogde met deze speerpuntactie vanaf Arnhem het voor de Duitse oorlogsindustrie belangrijke Roergebied te veroveren en aldus het einde van de oorlog te kunnen bespoedigen. De verovering van de bruggen bij Grave en Nijmegen werd in handen gelegd van de Amerikaanse 82e luchtlandingsdivisie onder commando van generaal Gavin. Gavin kreeg uitdrukkelijk de opdracht mee om behalve de bruggen ook de ‘high ground’ ten (zuid)oosten van Nijmegen te veroveren: “3rd Battalion, one demolition section attached, in priority listed will: 1) Seize, clear, organize and defend high ground indicated on Operations overlay (area around Berg-en-Dal and Beek, east of Nijmegen)”.4 Het derde bataljon was onderdeel van het 508e Parachute Infantry Regiment (PIR), één van de drie PIR’s waaruit de 82e luchtlandingsdivisie was samengesteld. Achteraf gaf Gavin aan hoe belangrijk de controle over deze hoogten was voor het slagen van zijn missie. Alleen het in bezit hebben van de bruggen zou volgens hem “absolutely worthless” zijn zolang de vijand de controle over de heuvels in de directe nabijheid zou hebben: “(…) he could have destroyed the bridges by shellfire or at least denied their use constantly if we permitted him to hold the high ground”.5 Aan het begin van de Amerikaanse luchtlandingen was de Duivelsberg bezet door troepen van de Kampfgruppe Fürstenberg; zij hadden posities ingenomen op de oostelijke, noordelijke en westelijke helling. De A-compagnie van het 508e PIR onder commando van luitenant John Foley kreeg op 19 september de opdracht om de Duivelsberg op de Duitsers te veroveren.

Volgens De Groot was het gevecht om de Duivelsberg “een van de opmerkelijkste acties in de gevechten van de Amerikaanse luchtlandingstroepen bij Nijmegen”.6 De Duivelsberg moest koste wat het kost worden veroverd: de Amerikanen waren er nog niet in geslaagd de brug bij Nijmegen te veroveren, de Duitse tegenstand bleek sterker dan verwacht. Over de weg van Wyler naar Nijmegen konden de Duitsers versterkingen aan voeren voor de verdediging van de Waalbrug. Zoals eerder gezegd: wie de Duivelsberg in bezit heeft controleert ook de weg van Wyler naar Nijmegen. . Bron: Nordyke 2012, 331 Foley en zijn mannen wisten de heuvel de veroveren en zij groeven zich in op de top; er werden voorposten uitgezet onder aan de helling, op dakhoogte van het toenmalige hotel Startjeshof. De strijdmacht, bestaande uit twee pelotons van de A-compagnie, versterkt met een peloton van de G-compagnie, wist de hoogte tegen zware Duitse tegenaanvallen te behouden.

Vanaf het in de 11e eeuw gebouwde mottekasteel, genaamd Mergelpe, op de Duivelsberg heeft men een weids overzicht over de Ooijpolder en bij helder weer is zelfs de zuidrand van de Veluwe zichtbaar. Opzet onderzoek

De boven beschreven strijd heeft tal van sporen op de Wylerberg en Duivelsberg achtergelaten: het is daarmee een archeologisch gunstig terrein. Het gevecht om de Duivelsberg is ook min of meer uitgebreid beschreven in de (vak)literatuur.7 Met behulp hiervan konden wij als Werkgroep een beeld vormen van het verloop van de strijd en in het veld nagaan wat hiervan nog zichtbaar is. Bij een aantal leden van onze Werkgroep was al veel kennis over deze periode bekend en beschikte men over een gedetailleerd overzicht van waar zich sporen bevinden. Voor een eerste, inventariserend onderzoek, werd daarom een systematisch bureauonderzoek niet noodzakelijk geacht. Het doel van een dergelijk bureauonderzoek wordt door o.a. Wijnen omschreven als het kunnen bepalen waar welke sporen aangetroffen kunnen worden.8 Zoals gezegd was deze kennis bij leden van de Werkgroep al aanwezig. Het onderzoek dat wij op de Duivelsberg hebben verricht kan worden omschreven als een ‘inventariserend veldonderzoek’.

Voor het inventariseren van de sporen hebben we een formulier ontworpen waarin opgenomen: spoornummer, vaknummer, xy-coördinaten van een aangetroffen spoor, omvang (lengte, breedte, diepte) van het spoor, een korte omschrijving of schets en of er al dan niet een foto van het betreffende spoor is gemaakt. Het vastleggen van de x- en de y-coördinaten is uiteindelijk met de GPS-module op mobiele telefoons gebeurd. Daarbij is in aanmerking genomen dat de aldus vastgelegde coördinaten in het bosgebied een afwijking vertonen: afhankelijk van de gebruikte GPS-module en de begroeiing/obstakels ter plaatse kan de afwijking ca. 10 tot 15 meter bedragen. Met medewerking van het Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Nijmegen zijn in verband met het inmeten van sporen ook proeven gedaan met een geavanceerd GPS-apparaat en een Robotic Total Station (RTS). Het GPS-apparaat gaf dezelfde afwijkingen als de GPS-module op de mobiele telefoon. De plaatsbepaling van de RTS bleek slechts mogelijk als de voor de plaatsbepaling benodigde vaste punten zich bevonden in open terrein (bv. in weiland of op akker). Het na plaatsbepaling inmeten van sporen met behulp van RTS bleek vervolgens in de meeste gevallen onmogelijk: er was in veel gevallen geen verbinding tussen RTS en prisma als gevolg van obstakels in de vorm van takken, bladeren, bomen e.d. Uiteindelijk zijn we met de GPS-module op mobiele telefoons blijven werken en hebben we de genoemde afwijkingen voor lief genomen.

Om er voor te zorgen dat het gehele terrein werd onderzocht en er niet onbedoeld stukken zouden worden overgeslagen, hadden we in eerste instantie bedacht om het terrein in vakken van 50 x 50 meter te verdelen. De GPS-coördinaten van de vier hoeken zouden worden opgenomen en op een kaart van het gebied worden overgebracht. Een onderzocht vak kon dan worden afgevinkt. Deze werkwijze bleek in de praktijk echter zeer tijdrovend te zijn. Zo kostte het ons een hele ochtend om één vak op deze manier uit te zetten. En het hele gebied beslaat honderden van dergelijke vakken! De gesteldheid van het terrein (heuvelachtig, struiken en bomen) maakt het extreem lastig om met enige nauwkeurigheid vakken uit te zetten. Vrij snel zijn we hiermee gestopt en hebben besloten vakken uit te zetten met als referentiepunten elementen in het terrein: een pad, kruising, kloof, grenspalen, etc. Met behulp van jalons werd nu een gebied uitgezet waarvan we aannamen dat dit in één ochtend op sporen geïnventariseerd en geregistreerd kon worden. Het onderzochte gebied werd op kaart ingekleurd en in het terrein met piketpaaltjes afgezet. 
Na het uitzetten van een vak begon de veldverkenning. De onderzoekers doorkruisten met enige meters afstand van elkaar een vak en een ieder plaatste een piketpaaltje bij wat eventueel een spoor uit de Tweede Wereldoorlog kan zijn. Hierna werden de al dan niet vermeende sporen gezamenlijk nagelopen en ter plekke (en voorlopig) beslist of er sprake van een spoor was. Was dit naar ons oordeel het geval dan werd dit op het registratieformulier vastgelegd. Aanvankelijk gebeurde de registratie handmatig; later in het onderzoek kregen wij de beschikking over een veldlaptop, zodat we de sporen rechtstreeks in een excelbestand konden invoeren.

Bij ons veldonderzoek hebben wij ook een aantal loopgraven van soms tientallen meters lengte aangetroffen. Deze hebben wij handmatig ingemeten en op millimeterpapier getekend. Voor het weergeven van de locatie in het terrein konden wij daarbij gebruik maken van aanwezige grenspalen waarvan de coördinaten bekend zijn. Langs deze grenspalen is een meetlint uitgezet als basislijn en evenwijdig daaraan een meetlint langs de loopgraaf. Vanuit dit tweede meetlint kon een haakse hoek worden uitgezet met behulp van de 3-4-5 steek.9

Evaluatie van eerste fase onderzoek
Tussen juli 2013 en maart 2014 heeft de AWN Werkgroep ongeveer 1/3 van de Wylerberg onderzocht op sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Na afloop van dit eerste, inventariserende onderzoek heeft de auteur van dit artikel, samen met Willem Kuppens (lid van de werkgroep) de tot nog toe gevolgde werkwijze geanalyseerd.

We hebben ons hierbij beperkt tot het op bijgaand kaartje weergegeven gebied: de Duivelsberg rondom het mottekasteel. De reden waarom wij voor dit gebied hebben gekozen is het feit, dat de gevechten die op deze locatie zijn gevoerd redelijk gedetailleerd in de literatuur zijn beschreven. Het doel van de analyse was onder andere of de tot nog toe gevolgde wijze van onderzoek en registratie voldoende is geweest om de sporen te kunnen determineren

Vakkenindeling bij de mottes


Dit determineren heeft betrekking op twee zaken. Ten eerste: kan bepaald worden van welke aard een geregistreerde veldversterking is? Dat wil zeggen: is er sprake van een schuttersput (éénmans, of meermans), een mortieropstelling, een loopgraaf, een commandopost, etc.? En ten tweede: door wie zijn welke veldversterkingen wanneer aangelegd? Om een antwoord op de eerste vraag te kunnen geven bleek ons dat de wijze van registratie niet eenduidig is geweest en bovendien niet altijd even nauwkeurig is geschied. Een schuttersput was bijvoorbeeld voorzien van een aarden wal en soms is deze meegenomen bij het bepalen van de afmeting, soms weer niet. Het bepalen van de afmetingen van een veldversterking blijft sowieso lastig omdat we afhankelijk zijn van wat we met het blote oog kunnen waarnemen. We hebben niet de toestemming van Staatsbosbeheer, de verantwoordelijke instantie, om sporen te couperen en aldus een duidelijker inzicht in de omvang en structuur van een veldversterking te kunnen verkrijgen. Een mogelijke oplossing kan zijn om militaire handboeken uit de betreffende periode te raadplegen en aldus inzicht verkrijgen in de wijze waarop door de verschillende strijdende partijen bijvoorbeeld een schuttersput diende te worden aangelegd.

Hierbij dient natuurlijk wel rekening te worden gehouden met het feit dat militairen in het heetst van de strijd zich niet altijd (of misschien maar zelden) aan de voorgeschreven richtlijnen zullen hebben gehouden.10 Over de (on)nauwkeurigheid van de GPS coördinaten is hiervoor al een opmerking gemaakt. Daar komt nog bij dat er door leden van de Werkgroep de xy-coördinaten op verschillende manieren zijn vastgelegd, zodat er veel tijd gestoken moest worden in het herleiden van alle waarnemingen tot een gemeenschappelijk systeem. De van sporen gemaakte foto’s bleken niet allemaal duidelijke informatie op te leveren. Vaak bleek er niet meer zichtbaar dan een onduidelijke ‘kuil met bladeren’, waar nauwelijks de omvang en locatie van de veldversterking uit afgeleid kon worden. In samenhang hiermee bleek ook de omschrijving van het spoor doorgaans te summier. Voor het determineren van een spoor is het raadzaam om niet alleen de xy-coördinaten weer te geven, maar deze ook te voorzien van een (korte) omschrijving of schets van de directe omgeving: de nabijheid van een kruispunt, uitzicht over een weg, aanwezigheid van schootsveld in welke richting, etc. De tweede vraag: “Hoe kunnen we bepalen door wie wanneer welke veldversterking is aangelegd?” is zonder meer het meest lastig te beantwoorden. Na de verovering van de Duivelsberg hebben de Amerikaanse parachutisten eigen versterkingen aangelegd, maar zij hebben ook gebruik gemaakt van door de Duitsers aangelegde versterkingen. In november 1944 werden de Amerikanen bovendien afgelost door eenheden van het Eerste Canadese leger en zij hebben op hun beurt weer eigen schuttersputten gegraven en wellicht bestaande aangepast.

Hier komt nog een moeilijkheid bij: wij doen onderzoek naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog, maar het terrein kan ook sporen herbergen uit de Eerste Wereldoorlog. De Wylerberg is tegenwoordig Nederlands grondgebied, maar behoorde tot het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw tot Duits grondgebied. Het is niet ondenkbaar dat de Duitsers in jaren 1914-1918 op het hier onderzochte gebied loopgraven hebben aangelegd. En uit de periode na 1918 weten we dat in de omgeving Belgische troepen gelegerd zijn geweest. 
Maar om ons te beperken tot sporen waarvan we met hoge mate van zekerheid kunnen aannemen dat ze uit de Tweede Wereldoorlog stammen: het raadplegen van militaire handboeken (Duitse, Amerikaanse en Canadese) kan informatie verschaffen over de ‘nationaliteit’ van een versterking. Een eerste bestudering van deze handboeken leert echter (naast de eerdergenoemde moeilijkheid dat militairen niet altijd volgens het boekje handelen) dat de standaardafmetingen van Duitse, Amerikaanse en Canadese veldversterkingen niet veel van elkaar afwijken. Aanvullende informatie zal wellicht te halen zijn uit dagrapporten (G2 reports en after action reports) van de betrokken legereenheden. Met name de G2 reports geven doorgaans gedetailleerde informatie over waar men vijandelijke troepen vermoedde en waar men een tegenaanval verwachtte. Deze informatie, verschaft door de inlichtingendiensten ,was mede bepalend voor het soort veldversterkingen en de locatie waar deze werden aangelegd.

Behoud van sporen en publieke aandacht
In maart 2014 hebben wij de eerste fase van een onderzoek afgerond, dat uiteindelijk tot een reconstructie van de ‘ruimtelijke context’ moet leiden. Of, anders gezegd, een antwoord wil geven op de vraag hoe het gebied ten zuidoosten van Nijmegen ten gevolge van oorlogshandelingen in de periode september 1944 en februari 1945 is veranderd. Rekening houdend met de in de vorige paragraaf gesignaleerde moeilijkheden en aanbevelingen zullen wij het onderzoek de komende jaren voort zetten. Tot slot een meer fundamentele vraag: waarom onderzoek doen naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog?

Geeft het een ander inzicht in het verloop van de strijd, in ons geval in Operatie Market Garden? En in het verlengde van deze vraag: zijn de aangetroffen sporen de moeite van het behouden waard?

Uit de voorlaatste paragraaf wordt eigenlijk al duidelijk dat we eerder literatuur en schriftelijke bronnen nodig hebben om sporen (bij benadering) te kunnen determineren dan dat veldsporen een correctie of zelfs maar een aanvulling op het uit de geschiedschrijving bekende beeld geven. Vooralsnog kunnen wij het eens zijn met de opmerking uit het ADC Rapport uit 2014, dat “de interpretatie van archeologische resten en sporen niet ‘dikwijls’, maar altijd afhankelijk is van historische bronnen (…).11 Wellicht dat ons vervolgonderzoek meer inzichten kan opleveren omtrent het precieze verloop van de strijd in de omgeving van Nijmegen, maar dat zal nog moeten blijken. Belangrijker lijkt ons op dit moment de vraag naar de publieke belangstelling voor de oorlog in onze omgeving en hoe deze levend kan worden gehouden. Het voormalige strijdtoneel in de omgeving van Nijmegen kent talrijke monumenten en herdenkingstekens, maar deze zijn als het ware deel van de dagelijkse omgeving geworden en kunnen daardoor aan zeggingskracht verliezen. Dit geldt ook voor straatnamen die naar de hoofdrolspelers van Operatie Market Garden zijn vernoemd.

Bovendien verwijzen deze elementen slechts naar de gevoerde strijd en zijn er geen ‘resultaat’ van. Een museum als het Nationaal Bevrijdingsmuseum in Groesbeek besteedt uiteraard aandacht aan Market Garden, maar de daar getoonde materiële resten zijn natuurlijk niet meer te zien in de oorspronkelijke context. Onderzoek naar en behoud van veldsporen lijkt ons met name daarom van belang: anders dan monumenten, straatnamen en collecties van oorlogsmateriaal in musea geeft een authentiek spoor in het veld een concreter beeld. Hier, op deze plaats, heeft de strijd gewoed waar in literatuur over te lezen is, waar gedenktekens naar verwijzen en waar in musea één en ander van te zien is.

Noten:

1 Leo ten Hag is historicus en secretaris van AWN Afdeling 16 Nijmegen e.o. Hij is tevens lid van de Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog van AWN Afdeling 16 Nijmegen e.o. Deze tekst is een licht gewijzigde versie van het artikel uit Westerheem, 63.6 (2014), pp 373-380

2 Kok 2012


3 Kok 2013, 42

4 Nordyke 2012, 254

5 Gavin 1945


6 De Groot 1984, 111

7 Onder andere in Nordyke 2012, 328-334, 335-338; De Groot 1984, 111-114, Lord 1977, 49-52; Boroughs 2013, 268-277; LoFaro 2011, 382-387


8 Wijnen 2009, 21


9 Alders 2009, 86


10 Wijnen 2009, 42 (noot 60)


11 Bosman 2014, 28

Literatuur

Alders, Pim e.a., 2009: Van bodemvondst tot database. Handboek voor de amateurarcheoloog, Utrecht

Boroughs, Zig, 2013: The 508th Connection, Bloomington, Ind Bosman, A.V.A.J., E.J. van Ginkel, J.P.F. Verweij & W.B. Waldus, 2014: De archeologie van modern oorlogserfgoed. Een inventarisatie van het wetenschappelijke, maatschappelijke en juridische kader voor land- en waterbodems in een nationaal en internationaal perspectief. (ADC Rapport 3595), Amersfoort

Gavin, James, 1945: Market reflections by James Gavin to Captain Westover (historical officer), Z.pl.

Groot, Norbert A. de, 1984: Als sterren van de hemel. De oorlog in het Rijk van Nijmegen – 1944, Weesp

Kok, Ruurd, mei 2012: De verborgen oorlogsgeschiedenis van Nijmegen en omgeving: over het belang van WOII-archeologie, Nieuwsbrief van de AWN Vereniging van vrijwilligers in de archeologie, Afdeling 16 Nijmegen e.o. (samenvatting van de lezing)

Kok, R.S. & W.K. Vos (red.), 2013: Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. (Rapportage archeologische Monumentenzorg 211), Amersfoort

LoFaro, Guy, 2011: The sword of St. Michael: the 82nd Airborne Division in World War II, Cambridge, MA

Lord, William G., 1977: History of the 508th Parachute Infantry, Washington

Nordyke, Phil, 2012: Put us down in hell. The combat history of the 508th Parachute Infantry Regiment in World War II, Matthews, NC

Wijnen, J.A.T. 2009: Oorlog in de Sysselt, deel 1. Een onderzoek naar fysieke sporen van de Tweede Wereldoorlog in de Sysselt bij Ede en Aanbevelingen voor het Cultuurhistorisch Beheer van Oorlogserfgoed, Wageningen